Matchfunding

  • Versterkte relatie overheid burger
  • Bevorderen doe-democratie / participatiesamenleving
  • Inzicht voor de crowd
  • Eenvoudig
  • Geen garantie op succes door draagvlak
  • Ongelijkheid op individueel niveau
  • Ongelijkheid op buurtniveau

D.   Nadelen van het instrument matchfunding

Het instrument matchfunding kent ook verschillende nadelen en risico’s. Deze nadelen zijn verschillend van aard: sommige zijn juridisch, andere juist politiek, economisch of psychologisch. De belangrijkste en meest genoemde nadelen worden hier behandeld.

Geen garantie op succes door draagvlak

De gedachte van het (co)financieren van maatschappelijke projecten met draagvlak neemt een centrale plaats in bij het instrument matchfunding (zie ook Maatschappelijk draagvlak). Het idee is dat projecten met veel draagvlak (blijkend uit veel financiële bijdragen van deden) goede projecten zijn waar de overheidsorganisatie aan zou kunnen of moeten bijdragen. Echter, ook projecten met veel draagvlak blijken in de praktijk lang niet altijd goed van de grond te komen of duurzaam te zijn. Draagvlak zegt niet per definitie iets over de kwaliteit en succeskansen van projecten.

Ongelijkheid op individueel niveau

Bij het gebruik van het instrument matchfunding wordt een groot gedeelte van het doelbedrag van maatschappelijke projecten opgehaald bij anderen dan overheidsinstellingen. De initiatiefnemers hebben een crowdfundingsactie opgezet, waarbij geld ingezameld wordt via een groot betrokken publiek. Hoeveel geld wordt ingezameld, hangt veelal af van het (sociale) netwerk waarin de initiatiefnemer zich bevindt. Het grootste deel van de bijdragen wordt namelijk gedaan door personen waarmee de initiatiefnemer een sterke (bestaande) relatie heeft, zo blijkt uit onderzoek. Initiatiefnemers van jonge of middelbare leeftijd hebben een groter netwerk doordat zij veelal reclame maken voor hun project door het gebruik van sociale media. Via sociale media worden de meeste burgers benaderd voor crowdfunding. Mensen die minder bedreven zijn in het gebruik van sociale media, hebben een kleiner bereik en dus minder kans op bijeen brengen van het bedrag dat nodig is om voor publieke co-financiering in aanmerking te kunnen komen. Goede begeleiding zou dit probleem (deels) kunnen opvangen.

Daarnaast speelt ook het netwerk en de sociale klasse van initiatiefnemers een rol: een vermogend en maatschappelijk actief netwerk verhoogt de kans op het halen van het doelbedrag. Wanneer een initiatiefnemer zich niet in zo’n netwerk bevindt, kost het meer moeite het project te promoten en het doelbedrag bij elkaar te halen.

Ook is educatie een belangrijke factor voor publieke participatie, nu burgers die hoger zijn opgeleid, vaak over meer vaardigheden beschikken ‘The logic is that education and socioeconomic status increase the likelihood that individuals will come into contact with and develop social networks.1 Dit alles kan leiden tot ongelijke behandeling van burgers bij de verdeling van publieke gelden leiden.   

Ongelijkheid op buurtniveau

Hoewel het instrument matchfunding vaak als vrij laagdrempelig wordt ervaren door burgers in vergelijking met andere financieringsinstrumenten, is er doorgaans toch veel tijd en kennis nodig om een crowdfundingscampagne op te starten en deze met succes uit te voeren. Niet alle burgers hebben in dezelfde mate beschikking over (een grote hoeveelheid) tijd en kennis. De kans dat dergelijke initiatieven worden ontplooid in welvarende buurten is groter dan de kans dat dit gebeurt in kansarme buurten, zo blijkt uit onderzoek. Burgers die wonen in welvarende buurten zijn meestal hoger opgeleid, met een goed inkomen en hebben meer toegang tot invloedrijke mensen die een bijdrage zouden kunnen leveren. Dit is vooral een kanttekening die geplaatst moet worden bij het voordeel Bevorderen doe-democratie; niet iedereen heeft dus feitelijk in dezelfde mate de mogelijkheid tot participatie via matchfunding.

1:Democracy in Motion: Evaluating the Practice and Impact of Deliberative Civic Engagement, Tina Nabatchi, John Gastil, Matt Leighninger and G. Michael Weiksner, Oxford University Press 2012